Er zijn diverse methodieken om dit vast te stellen. De 5 belangrijksten die in de praktijk gebruikt worden zijn.
1. Vuistregels
In de praktijk van het midden- en kleinbedrijf wordt het gebruik van vuistregels veel toegepast om de waarde van een onderneming te bepalen. Het gaat daarbij om formules als:
* 4-6 x de nettowinst
* 0,75 – 1,2 x de jaaromzet
* 1 x de intrinsieke waarde + 2 x de nettowinst
* 3 x EBITDA (Earnings Before Interest, Taxes, Depreciation and Amortization)
* 4 x EBIT (Earnings Before Interest and Taxes)
2. Intrinsieke waarde
De intrinsieke waarde geeft aan wat de waarde is van het eigen vermogen van de onderneming: het totaal van de gebouwen, machines, voorraden, liquide middelen en dergelijke, verminderd met de schulden. De boekwaarde van het eigen vermogen geldt daarbij als uitgangspunt, vervolgens worden de stille reserves en belastinglatentie hierop gecorrigeerd. De intrinsieke waarde is slechts een momentopname, dat maakt de methode minder geschikt dan andere, dynamische methoden.
3. Rentabiliteitswaarde
Bij waardering volgens de rentabiliteitswaarde kijkt u al wat meer naar de toekomst. Het is een eenvoudige manier om de contante waarde van de te verwachten winst te bepalen.
4. Discounted cashflow (DCF)
Bij de DCF-methode worden toekomstige geldstromen in kaart gebracht, vaak voor een periode van drie of vijf jaar, omdat die periode te overzien is. De kasstromen worden ingeschat op basis van het businessplan en alle andere relevante gegevens die van de onderneming bekend zijn. Voor ieder jaar worden de inkomende kasstromen verrekend met uitgaande geldstromen, waarbij de financieringslasten en dividenduitkeringen buiten beschouwing blijven. Op die manier wordt duidelijk hoeveel ‘vrije kasstromen’ overblijven om leningen af te lossen, rente te betalen en de aandeelhouders te belonen voor hun inspanningen.
5. Financierbaarheid
Een ander vertrekpunt is niet de waarde van de onderneming, maar de financierbaarheid van de koopsom.